De Meestervertellers van 2019
Wonen in een land waar je alle straten kent
door Peter Zaningh
De Afghaanse vluchteling Mirwais weet vier jaar lang niet of hij in Nederland mag blijven. Op dag 668 zegt hij: alles komt goed. Op dag 859 slikt hij antidepressiva. Op dag 1041 zegt hij: ik geloof in mensen. En op dag 1383 probeert hij het nog één keer.
Het verhaal
Wonen in een land waar je alle straten kent
4 december 2019 | NRC Handelsblad
Peter Zantingh
De Afghaanse vluchteling Mirwais weet vier jaar lang niet of hij in Nederland mag blijven. Op dag 668 zegt hij: alles komt goed. Op dag 859 slikt hij antidepressiva. Op dag 1041 zegt hij: ik geloof in mensen. En op dag 1383 probeert hij het nog één keer.
+ 458
Mirwais zegt: „I haven’t hurt an ant.” Zijn Engels is redelijk, maar om te verduidelijken wat hij bedoelt, drukt hij zijn duim op de vloer.
„Een vlieg”, zeg ik. „In Nederland zeggen we: ik heb nog geen vlieg kwaad gedaan.”
„Een vlieg?”
Met mijn vinger trek ik een willekeurige lijn door de lucht, tussen ons in, en maak een bzzz-geluid. Hij begrijpt het. Hij herhaalt mijn woorden.
„Geen vlieg kwaad gedaan.”
Hij is 23 en komt uit Kabul, Afghanistan. Het is februari 2017, een jaar en drie maanden is hij nu in Nederland. Dat zijn 458 dagen. Hij weet nog steeds niet of hij mag blijven.
Als hij mij erover vertelt, wordt zijn gemoed niet zwaar. Ik zie hem niet verdrietig worden. Hij gaat niet zachter praten. Hij zegt: „Soms vragen mensen waarom ik niet huil. Dan zeg ik: mijn hart is van steen geworden.” Hij tikt met zijn wijsvinger tegen zijn borstkas. Hij draagt een rood-zwart geblokt overhemd.
Toen hij zes of zeven was, vielen de Talibaan zijn school binnen. Ze namen zijn hele klas mee naar een voetbalstadion, om toe te kijken hoe er handen werden afgehakt van mensen die iets gestolen hadden. Hij zag hoe kelen werden doorgesneden. In Afghanistan, zegt hij, zijn ongeveer twintig terroristische groeperingen, waaronder de Talibaan, Al-Qaeda en IS. Hij heeft veel zelfmoordaanslagen gezien.
Vijf dagen voor zijn vlucht werd Mirwais beschoten. Hij rende voor zijn leven. Zijn broer werd ontvoerd.
En nu is hij hier.
De medewerker van de IND had gevraagd of hij getrouwd was. Nee, antwoordde hij. Kinderen dan? Mirwais giechelt als hij het navertelt. Zo’n malle vraag. Hoe kun je nou niet getrouwd zijn en wel kinderen hebben?
De kamer in het azc in Utrecht, van drie bij twee, deelt hij met een andere jongen. In de hoek staat een klein tafeltje, daar eten ze. Het is zijn zesde azc binnen een jaar.
Hij wil fotograaf worden. Hij heeft al een camera, gekregen van een Nederlandse vrouw die hoopt dat hij hier slaagt.
Zijn docent Nederlands had tegen hem gezegd: ik mag je religie niet, die is agressief. Hij zegt: „I haven’t hurt an ant. Dus je kunt dat niet zeggen over mij.”
Laatst was hij naar een wedstrijd van AZ, in Alkmaar. Dat was georganiseerd voor hem en andere vluchtelingen. Ik vraag hem of dat de eerste keer was dat hij in een voetbalstadion was.
Domme, domme, ongevoelige vraag.
Wel om voetbal te kijken, zegt hij.
0
Hij weet niet in welk land hij uit het busje stapt. Ze hebben zich de hele rit verborgen moeten houden. Het is koud, het lijkt net te hebben geregend. De smokkelaar wijst naar een gebouw en zegt: ga daar maar zeggen dat je asylum seeker bent.
+3
Mirwais krijgt mintgroene brochures over de Nederlandse asielprocedure en de Dublinverordening. De man tegenover hem vraagt of hij er nog vragen over heeft. Hij heeft gezegd dat hij van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is.
„Nee”, zegt Mirwais.
Dit is nu, volgens een van de formulieren die voor hem zijn opgemaakt, zijn ‘feitelijke woon- en verblijfplaats’. Het asielzoekerscentrum van Veenhuizen, aan de westrand van Drenthe, in een voormalige gevangenis voor langgestraften. Het is het najaar van 2015, het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis, er zijn hier achthonderd mensen ondergebracht. Buiten de barakken hangen schommels van autobanden. Er staat een picknicktafel. Mirwais krijgt logénummer 6688646.
De Dublinverordening, een afspraak tussen Europese landen uit 2003, bepaalt welk land een asielaanvraag moet behandelen. Dat is, kort gezegd, het eerste land waar de migrant zich aantoonbaar gemeld heeft – meestal door vingerafdrukken af te geven.
Even is er sprake van dat hij naar Slovenië gestuurd wordt. Tussen de papieren waarmee Mirwais in Nederland aangekomen is, zit een document van de Sloveense politie. Toen hij daar achttien dagen eerder uit een trein stapte, zijn op het perron zijn gegevens genoteerd.
De man vraagt of er toen ook vingerafdrukken zijn afgenomen.
„Nee”, zegt Mirwais.
„U wordt mogelijk overgedragen aan de Sloveense autoriteiten. Heeft u daar bezwaar tegen?”
Ja, daar heeft Mirwais bezwaar tegen. Hij is vanuit Kabul naar de Afghaanse zuidgrens gebracht en via Pakistan naar Iran gesmokkeld. De autorit naar hoofdstad Teheran duurde drie dagen. In Turkije sliep hij met zo’n tweehonderd anderen in een groot huis van het smokkelaarsnetwerk. Hij overnachtte vier nachten in een bos, ’s nachts verbrandden ze olijfbomen om warm te blijven. Met een rubberen bootje maakte hij de oversteek naar de Europese Unie, naar Mylitini, op het Griekse eiland Lesbos. Hij en de anderen kregen dekens en wat te eten van een hulporganisatie. Twee of drie dagen, hij weet het niet meer precies, leefde hij op straat. Zijn bagage werd gestolen terwijl hij sliep. Met een grote boot wist hij Athene te bereiken, en vanaf daar trok hij in etappes richting West-Europa. Macedonië, Servië, Kroatië, Slovenië, Oostenrijk, Duitsland. Met een Volkswagen Caddy is hij naar Nederland gesmokkeld. De vlucht begon op 15 oktober en duurde 43 dagen. Hij denkt dat er 10.000 dollar voor is betaald, misschien meer. Zijn vader heeft het hem niet verteld.
Dus nee, hij kan niet terug. Hij wil niet terug. Dat zegt hij, in het Dari, de Afghaanse taal, via de tolk, tegen de IND-medewerker. Hij zegt: „Ik wil niet terug. Ik hou van Nederland. Nederland is een rechtvaardig land.”
+ 250
Acht maanden later, het azc in Budel, Noord-Brabant. Officieel is dit pas dag 1 van zijn asielprocedure: de dag van het ‘eerste gehoor’. Een gesprek om zijn identiteit vast te stellen, waar hij gewoond heeft, gewerkt heeft, en wat zijn vluchtroute was. Mirwais geeft rustig antwoord, hij laat papieren en documenten zien. Hij vertelt over de familie nu: zijn oudste broer woont sinds een jaar of vier in Californië, zijn zus sinds zeven of acht jaar in het Verenigd Koninkrijk. Zijn andere broer is spoorloos. Zijn ouders zijn nog in Kabul.
Bij het ‘nader gehoor’, twee dagen later, zegt de IND-medewerker dat dit de gelegenheid is om in zijn eigen woorden te vertellen waarom hij zijn land van herkomst heeft verlaten.
-48
Dit is wat Mirwais die dag in Budel zal zeggen over die dag in Afghanistan, op een stuk land onder Jalalabad, en hoe het zover kwam.
Zijn vader was commandant bij een legerbasis. Zijn moeder was plaatsvervangend staatssecretaris Vrouwenzaken onder president Hamid Karzai. Het is al lastig voor een vrouw in Afghanistan om te werken, en zeker op zo’n hoge positie, waarin ze namens de overheid met buitenlanders samenwerkte.
Mirwais werd in de zomer van 1993 geboren in de kelder van een huis aan de kronkelende Kabul-rivier. Hij studeerde boekhouding. In 2011, net achttien, kreeg hij zelf ook werk als ambtenaar. Eerst bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, als tolk Engels, daarna bij het ministerie van Onderwijs, waar hij gegevens en rangen van docenten in een net in gebruik genomen systeem zette.
De familie – Mirwais heeft nog twee broers en een zus – had goede functies, ze verdienden goed. Maar wie voor de overheid werkt, is in de ogen van de Talibaan afvallig. De familie werd bedreigd. Aanvankelijk vooral vanwege de functie van zijn moeder, maar later kreeg ook Mirwais zelf dreigtelefoontjes. Soms zeiden ze dat ze hem zouden vermoorden. Soms werd het verpakt als een oproep: jongen, de regering werkt voor de Amerikanen. Ons land is bezet, help mee met de bevrijding!
Op 10 oktober 2015 gaan Mirwais, zijn moeder en zijn oudere broer vanuit hoofdstad Kabul naar een dorp waar ze land bezitten. Ze zijn er rond het middaguur en eten in het huis van een vriend van de familie, die het land voor ze beheert. Als ze daarna buiten staan te praten, klinken er schoten. Mirwais rent weg. Hij blijft rennen, en rennen, richting de grote boomgaard 300 meter verderop. Hij heeft nog nooit zo hard gerend. Op de hoofdweg tussen Kabul en Jalalabad houdt hij een auto aan en laat hij zich naar de hoofdstad brengen, naar huis.
Van de dorpelingen hoort zijn vader die dag dat zijn middelste zoon met een 4×4 is meegenomen.
Mirwais’ vader houdt hem vijf dagen binnen. De vijfde nacht, rond twee uur, komt er een taxi. Zijn ‘reisagent’ stelt zich voor als Matin. Hij gaat je naar een veilige plek brengen, zegt zijn vader. Mirwais weet niet dat zijn eindbestemming Europa is.
+252
„Voor de rest heb ik mijn reisverhaal al verteld”, zegt Mirwais ’s middags in het kamertje in Budel.
„U vertelde voor de pauze dat u het doelwit was van de beschieting”, zegt de vrouw van de IND. „Hoe weet u dat?”
„Ik werkte voor de overheid. Ik werd bedreigd. Mijn broer werkte niet voor de overheid, hij had een eigen zaak en was nooit eerder bedreigd.”
„Maar als u het doelwit was”, vraagt de vrouw, „waarom namen ze hem dan mee?”
„Tijdens de oorlog worden geen snoepjes uitgedeeld. Ik ben gaan rennen. Ik kon ontsnappen.”
Kort na drieën, na zo’n zes uur gesprek, vat de IND-medewerker samen wat Mirwais die dag verteld heeft. „In 2011”, zegt ze, „begon u bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Sinds die tijd bent u drie of vier keer telefonisch bedreigd door de Talibaan. Zij zeiden dat u afvallige bent, omdat u voor de overheid werkt. Ze wilden dat u voor hen kwam werken. Op 10 oktober 2015 werd u beschoten door de Talibaan. U kon ontsnappen, en de Talibaan heeft uw broer gegijzeld. Sindsdien heeft u niets meer van uw broer vernomen. Vijf dagen later bent u illegaal Afghanistan uit gevlucht.”
Mirwais zegt dat hij het met die samenvatting eens is. De vrouw vraagt ten slotte of hij op- of aanmerkingen heeft over haar of over de tolk.
„Nee”, zegt hij. „Ik wil jullie bedanken dat jullie naar me geluisterd hebben.”
+458
Een paar maanden later zie ik hem voor het eerst, op een avond voor vluchtelingen die de Nederlandse taal willen leren. Ik ontmoet een bescheiden maar veerkrachtige jongen, die af en toe kinderlijk giechelt en in zijn verhalen schijnbaar moeiteloos schakelt tussen traumatiserende gebeurtenissen en een niet aflatende hoop op een betere toekomst. „Alles komt goed”, zegt hij vaak.
Soms, als hij echt gestrest is, kan hij geen Nederlandse woorden vinden. Dan schakelt hij over op het Engels. Soms lukt het ook daar even niet mee. „How can I say…”, aarzelt hij dan.
Regelmatig valt hij terug op een poëtische metafoor om iets uit te leggen. Dat je samen sterker bent, beeldt hij uit door vijf takjes bij elkaar te rapen: die zijn, zolang je ze bij elkaar houdt, niet zomaar te breken.
Hij zegt dat hij goede hoop heeft dat hij mag blijven.
+472
Een dag voor de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 stuur ik hem een appje. Hij heeft nog niets gehoord van de IND.
Ik vraag of hij het goed vindt als ik over hem schrijf.
„Hoi”, antwoordt hij. „You can write. Alleen dont vote Gelder.”
Ik vraag of hij Wilders bedoelt.
„Ja. The man met blond haar.”
Hij stuurt me een selfie van de eerste keer dat hij mocht stemmen, in Afghanistan. Een warmblauwe lucht, een geposeerde blik, zijn wijsvinger paars geverfd tot halverwege het tweede kootje.
+492
Mirwais appt in kapitalen: „IND GIVE ME NEGATIVE”.
+493
Onder zijn bed in het asielzoekerscentrum staan twee sporttassen. Ik lees de brief terwijl ik tegenover hem zit. Er staat groot ‘Voornemen’ boven: dat betekent dat de IND een voorlopige beslissing heeft genomen, waar hij binnen vier weken nog op kan reageren.
In de brief staat, als onderdeel van een uitgebreide onderbouwing, dat de telefonische bedreigingen en het verhaal over de beschieting geloofwaardig zijn, maar dat niet aannemelijk is dat hem bij terugkeer iets ergs te wachten staat. „Immers, de stelling dat de Talibaan het bij dit incident op betrokkene gemunt had, is op geen enkele wijze nader onderbouwd.”
Hij laat me YouTube-filmpjes zien. Een man leidt mensen een ruimte binnen – Mirwais zegt erbij dat de man doet of hij politieagent is en bescherming biedt tegen schoten buiten het gebouw – en schiet ze dan een voor een dood. „Dit is in mijn provincie”, zegt hij.
Later op de avond zit hij op een krukje te roken, met de asbak aan zijn voeten. Hij zegt: „Onze hond is doodgemaakt door de Talibaan. Ze hadden hem door de brievenbus een plastic fles met vlees en naalden gegeven, zodat hij daarin zou bijten. Als het veilig is, ga ik wel terug. Iedereen wil wonen in een land waar hij alle straten kent.”
Vlak voor ik wegga, laat hij me nog iets anders zien. Via een organisatie die jonge vluchtelingen workshops aanbiedt, is hij in contact gekomen met een Nederlandse fotografe, Lilian. Zij heeft hem een opdracht gegeven die ze als docent ook aan haar leerlingen gaf: zoek in je omgeving vormen waarin je de letters van het alfabet kunt herkennen, tot je ze alle 26 hebt.
Ik zie hoe hij door de stad getrokken is, op zoek naar de letters. Een lantaarnpaal, ondersteboven, is zijn J. Twee kruisende balken vormen zijn X. In de wassende maan heeft hij een C gezien.
+522
Mirwais’ asielaanvraag wordt afgewezen. „Dienst Terugkeer en Vertrek zal contact met u opnemen.”
Zijn advocaat gaat in beroep.
+663
Hij is in vier weken tijd 14 kilo afgevallen. De dokter zegt dat hij afleiding moet zoeken, zodat hij niet steeds aan Afghanistan denkt, en aan zijn procedure. Hij praat met psychologen. Hij is gestrest, onrustig, hij slaapt slecht. Hij gebruikt slaappillen. Hij giechelt minder.
+667
Mirwais appt: „Text to say bye.”
En een minuut later: „I’m done.”
+668
Dat weekend, waarin de definitieve beslissing valt, raakt hij in paniek. Het gebroken wit van de azc-muren komt op hem af. Hij voelt een bijtende pijn aan één kant van zijn hoofd, zo heftig dat het elk denken dwarszit.
Ook het hoger beroep heeft niets uitgehaald. Bijna twee jaar heeft zijn asielprocedure geduurd. Dit weekend is er een streep onder getrokken. Scheer je weg, zegt Nederland. Je hoort hier niet.
Hij is vanaf nu illegaal.
In het azc gaat rond dat het in Frankrijk makkelijker is. Hij weet het niet zeker, maar ze zeggen het. We proberen het in Frankrijk. De regels zijn daar anders.
Oké. Hij besluit te gaan. Het móét. Diezelfde nacht nog, want anders zullen ze hem van zijn bed lichten.
En dan twijfelt hij weer. Hij weet het echt niet. Hij ligt wakker naast de verwarmingsbuis die langs zijn hoofdeinde omlaag loopt, bang voor voetstappen op de gang, kloppen op de deur.
Maar hij gaat niet naar Frankrijk.
Die maandagochtend krijg ik een berichtje.
„Hey good morning man”, stuurt hij. „Want to drink tea coffee or anything else with me?”
We spreken om één uur af bij de bibliotheek in het centrum van Utrecht. Hij draagt een ruime, donkerrode sweater en een spierwitte joggingbroek van Nike. Zijn kleren zitten in een zwarte sporttas.
„Geen suiker”, zegt hij als we koffie bestellen. „Ik moet rustig worden.”
We gaan zitten. Hij begint in het Nederlands, maar het lukt niet, hij is te moe en het onderwerp te zwaar, dus hij schakelt over op Engels. Hij is niet van plan terug te keren naar het azc, zegt hij. ’s Middags heeft hij een afspraak met Lilian, de Nederlandse die hem die fotografie-opdracht met het alfabet gaf. Zij heeft contact met een advocaat die hem misschien kan helpen. Maar zelf gelooft hij er niet meer in. Hij kan nog naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar dat noemt hij een formaliteit. Uitstel van executie.
Veel mensen raden hem aan zich als homo voor te doen, of als christen. „Maar dat kan ik niet”, zegt hij. „Ik ben geen homo, en ook geen christen.”
Ik zie hoe hij in zichzelf gekeerd raakt.
Later die middag lopen we langs de gracht. Hij heeft een joint gehaald bij coffeeshop Andersom. „Ik moet rustig worden”, zegt hij weer.
Hij begint over zijn vader. Een groot man, een honest man, die nooit een bribe aannam.
Hij wordt zowaar iets vrolijker. We hebben het over van alles. Hij zegt dat hij het prettig vindt dat hij op straat een beetje kan begrijpen waar mensen om hem heen het over hebben. Soms giechelt hij om iets kleins. Meerdere keren zegt hij: „Alles komt goed.”
Vijf dagen later gaat hij alsnog naar Frankrijk.
+685
Om twaalf uur ’s middags klampt hij zich vast aan een lantaarnpaal aan het Canal Saint-Martin, vlak bij metrostation Jaurès in Parijs, om zich niet naar achteren te laten duwen. Hij moet dan nog tot de volgende dag.
Hier worden elke ochtend om negen uur enkele tientallen migranten mee naar binnen genomen voor, misschien, onder veel voorbehoud, het begin van een asielaanvraag. De kans om in elk geval wat papierwerk in te vullen. De rest van de rij wordt door de politie opgebroken, totdat het rond het middaguur opnieuw begint.
Een week eerder heeft hij Calais geprobeerd. Hij heeft gezien hoe migranten zich vanaf een viaduct op vrachtwagens lieten zakken en een mes in het zeil van het laadruim zetten om binnen te komen. Maar zelf durfde hij dat niet. Met een vriend uit het Utrechtse azc heeft hij nu een tentje gekocht en ze hebben zich gevoegd bij de duizenden anderen rondom Jaurès en, 3 kilometer verderop, Porte de la Chapelle. Het is herfst. De tentjes staan in groen en blauw en paars langs het kanaal, onder de brug, overal waar hij kijkt.
Mirwais staat bij de voorsten, maar dan wordt het nacht, er breken gevechten uit, mannen verschaffen zichzelf met geweld een plekje in de rij vóór hem. Hij laat zich toch naar achteren duwen, steeds verder.
Hij is de tweehonderdste, zoiets. En de volgende dagen ook. Na twee loodzware weken in Parijs zegt hij tegen zijn vriend: dit wordt mijn laatste keer. Ze gaan weer in de rij staan. De volgende ochtend breekt de politie de rij weer op. Zijn vriend is bij de gelukkigen, Mirwais niet.
Hij huilt.
Dan huurt hij een auto en rijdt hij naar Duitsland.
+692
„Heb je ergens anders asiel aangevraagd?” vraagt de politie in Frankfurt, de eerste grote stad die hij tegen is gekomen. Het is vier uur ’s nachts.
„Nee”, zegt Mirwais.
De man zoekt zijn portemonnee door en vindt de kaart die hem voor de duur van zijn asielprocedure het recht gaf in Nederland te wonen.
„Je liegt tegen me”, zegt hij.
„Ik heb daar aangevraagd”, zegt Mirwais. „Maar ik kreeg negatief. Dus ik moest het land uit.”
Hij komt in een asielzoekerscentrum in Ingelheim terecht, 60 kilometer verderop. Daar wordt hij steeds angstiger. Elke nacht komen grote, brede agenten met foto’s van uitgeprocedeerde asielzoekers, die hardhandig worden meegenomen. Jongens die in de nacht verdwijnen, ziet hij een paar dagen later op Facebook met een statusupdate vanuit Kabul.
In de vroege ochtend van 4 december 2017 valt de politie binnen met een foto van Mirwais. Het is een paar uur nadat hij, opgejaagd en bang na alle voortekenen, besloten heeft de nacht door te brengen bij Afghaanse jongens in Mainz.
Hij is op een haar na ontsnapt aan uitzetting.
Via Keulen en Mönchengladbach vlucht hij terug naar Nederland.
+738
Het is hartje winter. Hij slaapt ’s nachts in de glazen wachtruimtes op de treinperrons en slentert overdag door de Kanaalstraat. Het gaat sneeuwen.
+859
Ik zie hem pas weer in april 2018, als hij dit allemaal vertelt. Hij is een stuk zwaarder geworden, hij draagt een spijkerbroek en een overhemd met bloemmotief dat tussen de knoopjes door een beetje openstaat.
Hij vertelt dat hij antidepressiva slikt. Tien pillen per dag. Een arts heeft eind december clusterhoofdpijn gediagnosticeerd. De pillen maken zijn hoofd soms warrig.
Hij heeft een blauw notitieboekje bij zich waarin hij sinds kort gedachten opschrijft. Losse zinnen, in zijn moedertaal. Aforismen. Hij leest er een voor: „Als je een goed mens wil zijn, heb je niets aan intelligentie. Je kunt slim zijn en alsnog kwaad doen.”
Hij kijkt me aan, alsof hij wil vragen: is dat wat?
Nog een andere: „Equality is not justice.”
Wat bedoel je daarmee, vraag ik.
Hij zoekt een lege pagina en tekent een horizontale lijn, en dan drie poppetjes. Hij legt erbij uit: drie vrienden willen een voetbalwedstrijd kijken vanachter een omheining. De eerste is lang, hij kijkt eroverheen. De tweede is iets kleiner en kan het nét niet zien. De derde is nog kleiner en maakt geen schijn van kans.
Equality, zegt hij, is als ze allemaal een krukje krijgen. Maar dan ziet de kleinste nog steeds niets, en de grootste heeft hem niet nodig.
Justice, zegt hij, is als de eerste niets krijgt, de tweede één krukje en de derde twee. Een ongelijke verdeling, maar nu kunnen ze alledrie de wedstrijd zien.
+881
Ik vraag hem wat het beste is wat hij in Nederland meemaakte.
„Dat ik nieuwe mensen ontmoette”, zegt hij. „Ik vertrouw mensen heel snel. Ik heb veel vrienden gemaakt. In het azc noemden ze me King Mirwais.”
Ik vraag hem wat het slechtste is wat hij in Nederland meemaakte.
Hij slaat zijn ogen neer. Zijn mond blijft op een kiertje staan, maar hij zwijgt. Niet omdat de juiste woorden hem even ontvallen, maar omdat hij echt stilvalt.
Hij legt een vlakke hand op zijn borstkas en zegt zacht: „No. I leave it in my heart.”
+924
Het wordt zomer. We zitten op een klein terras en kijken uit over het water.
Mirwais verbleef een tijdje bij een Nederlands gezin en zit de laatste tijd bij hulporganisaties voor ongedocumenteerden. Hij heeft iets meer leven in zijn gezicht, lijkt vrolijker. En hij fotografeert weer. Veertien mensen heeft hij inmiddels geportretteerd, mensen die net zoals hij illegaal in Nederland zijn. Masih, 23, ook een Afghaan, die hij „mijn lelijke vriend” noemt. Abdulkareem, een 81-jarige man uit Irak. Isabella, 22, een transgender uit Cuba. Zijn idee is om elke foto te vergezellen van een kort tekstje en dan ergens te exposeren.
„Peter”, zegt hij, „ik wil eerlijk tegen je zijn. Mijn broer is vrij. De Talibaan vroegen mij in ruil voor zijn vrijlating, of anders 30 miljoen Afghani.” Dat is ongeveer 350.000 euro. „Mijn familie heeft alles verkocht, auto’s, huizen, ze hebben dat bedrag betaald en nu is hij vrij.”
Aan het eind van ons gesprek wordt hij somber over zijn toekomst. Hij zegt dat hij de volgende keer bij de IND zal zeggen: maak maar een keuze, of ik blijf leven of doodga. Hij zegt: „Ik weet al hoe ik het ga doen.”
+1041
Najaar 2018. Zijn haar is gemillimeterd, hij is weer afgevallen. Een goed teken dit keer, begrijp ik. Mirwais zegt dat hij minder medicijnen gebruikt, geen joints meer rookt en is gestopt met energiedrankjes en cola. Met Barbara, die hij heeft leren kennen omdat ze vrijwilliger was bij een van de organisaties waar hij onderdak kreeg, gaat hij vaak wandelen. Twee keer per week, soms wel 35 kilometer. Hij somt de plaatsnamen zo op: Harderwijk, Veenendaal, Hattem, Soest. „In heel Nederland gaan wij in de bos lopen.”
De portretten die hij heeft gemaakt zijn groot afgedrukt, klaar om ergens op te hangen.
Hij is geen moslim meer, zegt hij. Misschien een atheïst, of eerder nog een humanist. „Atheïst betekent dat je geen geloof hebt. Maar ik geloof in mensen.”
„Mijn vader is ook humanist”, zegt hij, „maar hij leeft in Afghanistan, hij kan het niet hardop zeggen. Ik ken mijn vader. Hij begrijpt mij, maar door de familie kan hij niet contact zoeken. Dat mag niet.”
+1061
Hij vertelt dat iemand op Facebook, een Afghaanse jongen die zijn eigen vader miste, laatst een YouTube-filmpje postte met een liedje met ‘papa’ in de titel. Mirwais klikte erop, maar vond het niets. Bij de aanverwante video’s stond ‘Papa’ van Stef Bos, met de songtekst erbij. Hij luisterde het twintig keer achter elkaar.
Hij staat op en pakt zijn buik vast. Een zwembandje, maar minder dan eerst. Hij giechelt. „Nog 10 kilo”.
+1170
In De Voorkamer in Utrecht, aan het eind van de Kanaalstraat waar hij in de winter van 2017 doorheen zwierf, is de presentatie van zijn fotoproject. Er komen ongeveer vijfenvijftig mensen. De portretten van mensen die niet in Nederland mogen zijn hangen op groot formaat in de ruimte. Mirwais houdt een kort praatje.
De expositie heet Equality is not justice.
+1190
En dan, plots, begint er iets te schuiven. Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken brengt een nieuw ‘Ambtsbericht Afghanistan’ uit: een periodiek rapport over de situatie in het land en wat dat betekent voor asielaanvragen. In de IND-brief van twee jaar eerder, waarin Mirwais’ aanvraag werd afgewezen, werd verwezen naar het toen meest recente ambtsbericht, van november 2016. In beide rapporten, van toen en nu, worden onder paragraaf 3.5 specifieke groepen genoemd die extra gevaar zouden kunnen lopen. Mensenrechtenactivisten, journalisten, vrouwen. Maar er zijn ook verschillen. De subparagraaf ‘Homoseksuelen’ gaat nu over ‘LHBTI’, en, belangrijker in Mirwais’ geval: er is een nieuwe categorie. ‘Personen die worden geassocieerd met of ondersteunend zijn aan de Afghaanse overheid.’
+1329
Dit betekent nog niets, heeft Jelle tegen hem gezegd. Het is gunstig voor je, maar het IND is niet verplicht hier direct beleid van te maken.
Jelle staat Mirwais juridisch bij namens de Utrechtse hulporganisatie die hem ook onderdak biedt. Zijn dossier is naar twee onderzoekers gestuurd, die alle belangrijke onderdelen van zijn verhaal konden verifiëren. Hij staat letterlijk in de zwartboeken van de Talibaan.
Samen vullen ze alle formulieren in voor een opvolgende asielaanvraag. Ze doen de bevindingen van de onderzoekers erbij en verwijzen ook naar het laatst verschenen ambtsbericht. Mirwais gaat zelf met de trein naar Ter Apel om het pakket af te leveren.
+1383
Mirwais zegt: „Ik hoef geen koffie.”
Doe maar wel, zegt de man van de IND. Hij oogt vriendelijk, ietwat gedrongen, baardje, een bril met klein montuur. Hij zegt: neem maar gewoon koffie. Heb je straks hard nodig.
Het is kwart over negen ’s ochtends, een kantoor van de IND op een paar minuten van het station in Den Bosch. Als ze zijn gaan zitten, vraagt de man – standaard protocol – of er medische redenen zijn waarom Mirwais het gesprek vandaag, over zijn nieuwe aanvraag, niet zou kunnen voeren.
„Ik voel me vandaag goed”, zegt Mirwais. „Ik had psychische klachten, maar daar heb ik behandeling en medicijnen voor gekregen. Ik heb veertien maanden lang driehonderd pillen per maand geslikt.”
De man vraagt of hij nog iets wil zeggen over zijn vorige asielaanvraag.
„Eén ding, zegt Mirwais. „Mijn broer is vrij.”
De man gebaart. Dan is nu het woord aan u.
Mirwais vertelt. Weer. Over zijn werk voor de ministeries, over de bedreigingen, over de schietpartij waarvan hij het doelwit was, over…
„Sorry dat ik u onderbreek”, zegt de man. „Maar ik krijg het idee dat u dingen aan het vertellen bent die u de vorige keer ook al verteld heeft. Begrijpt u dat?”
„Ja”, zegt Mirwais. „Maar de reden voor mijn nieuwe asielaanvraag is volgens mijn advocaat dat mensen die voor de overheid hebben gewerkt nu wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.”
„Oké. Is er nog een andere reden?”
„Ja, iets wat ik niet eerder heb verteld. Ik ben geen moslim meer.” Hij zegt dat hij dat eerder niet gezegd heeft, omdat hij vond dat het geloof iets persoonlijks is.
De man vraagt of hij alles wat verder van belang is voor deze opvolgende aanvraag nu gezegd heeft.
„Nee, ik wil nog verder met mijn verhaal.”
„U hoeft mij niet te vertellen wat u in de vorige procedure al verteld heeft.”
„Maar ik wilde”, probeert hij, „over de aanslag vertellen dat die wél op mij gericht was.” Het deel van het verhaal dat vorige keer niet geloofwaardig werd geacht.
De man zegt plots: „Ons gesprek is klaar.” Hij loopt de ruimte uit, maakt een printje en komt terug.
Hij legt een A4’tje op tafel. Er staat groot ‘Beschikking’ op – net als op de post van 860 dagen terug, toen het eerste oordeel van de IND binnenkwam. Toen stond er bij punt 2, onder het kopje ‘Besluit’: „De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen.”
De eerste twaalf woorden zijn dezelfde.
Het dertiende woord niet. Er staat: „ingewilligd”.
De man kijkt hem aan. Hij vraagt: „Begrijp je wat dit betekent voor jou?”
Mirwais weet het niet. Hij weet het gewoon niet. „Ik ben nog zo bezig met dit gesprek”, stamelt hij. „Ik dacht dat het langer zou duren. Ik kan het wel lezen. Ik weet wat hier letterlijk staat. Maar ik begrijp niet wat het voor mij betekent.”
Vier jaar. Eén zinnetje. Hij krijgt dat niet bij elkaar.
De man staat op en steekt zijn hand uit. Ineens straalt hij iets warms uit. Mirwais kijkt omhoog.
De man zegt: „Welkom in Nederland.”
„Niet”, zegt Mirwais. „Je maakt een grapje.”
„Ik werk voor de IND”, zegt de man. „Ik maak geen grapjes.”
Mirwais moet op dat moment, zoals hij later aan mij zal navertellen, „een beetje huilen”. Hij zal, als hij er naderhand over praat, de woorden wél kunnen vinden, steeds makkelijker, geen blokkades meer, en hij zal zeggen: „Ik heb vier jaar gewacht op dat moment. Alle stress was weg, opeens. Wat ik elke dag voelde, was allemaal opeens weg.”
Hij staat op en schudt de hand.
„Je mag hier je leven opbouwen”, zegt de man. „Je mag een toekomst opbouwen. Je mag hier wonen, je mag hier studeren, je mag hier werken.”
En Mirwais huilt een beetje.
„Je hebt mijn leven veranderd”, zegt hij uiteindelijk. „Ik wil jou even knuffelen.”
De man zegt: „Dat mag.”
+1447
„Het verhaal is af”, zeg ik. „Wil je het horen?”
We hebben afgesproken in Utrecht. Het is half november 2019. Uiterlijk eind dit jaar krijgt hij een woning toegewezen. Hij is dan zo’n 1500 dagen in Nederland. Mirwais hoopt op iets kleins, een studio.
Zijn voornemen is om nu eerst goed Nederlands te leren, zodat hij de telefoon kan opnemen in de trein. Dat durft hij niet, omdat de mensen dan misschien naar hem kijken als hij iets fout zegt. En hij wil studeren, en dan politieagent worden. Of toch fotograaf.
Samen lezen we de eerste versie van het verhaal dat ik schreef. Hier en daar heeft hij een update. Hij wil ooit terug naar Turkije om olijfbomen te planten op de plek waar hij ze verbrandde. En hij heeft gehoord dat Abdulkareem, de 81-jarige Irakees die hij portretteerde, dood is. „Ze hebben zijn kleren opgeruimd in het azc.”
Dan gaat het over zijn vader: de passage waarin staat dat ze elkaar niet spreken.
Mirwais zegt: „Sinds kort hebben we weer contact.”
Ik kijk op, en hij vertelt. Zijn vader belde, vandaag. Dat hij een speciaal immigrantenvisum krijgt voor de VS, ook op basis van zijn werk voor de overheid. Hij vliegt volgende week naar zijn oudste zoon in Californië. Zijn moeder blijft. Mirwais hoopt dat op een dag zijn hele familie Afghanistan uit is.
Ik zeg dat dat de kans veel groter maakt dat ze elkaar weer kunnen zien. Misschien volgend jaar al.
Ja, zegt hij, en hij straalt. „Ik ga hem hiernaartoe brengen. Ik ga zelf naar Amerika, en dan gaan we samen terug naar hier. Dat is mijn droom. Als ik met mijn vader ben, ben ik helemaal vrij.”
Toelichting maker
lk contact laat sporen na, vraag maar aan een forensisch onderzoeker. Maar verhalenverteller Peter Zantingh kan ervan meespreken. Wat begon als vrijwilligerswerk – een wekelijkse samenkomst om niet-Nederlandstaligen te helpen met de taal – eindigde met het verhaal van de jonge Afghaanse vluchteling Mirwais in NRC, dat vanaf de eerste letter onder je vel kruipt en niet meer loslaat tot het einde.
‘Toen ik Mirwais leerde kennen, was ik meteen onder de indruk van zijn openheid over z’n vluchtverhaal, dat zie je niet zo vaak’, vertelt Peter. Ook de weerbaarheid van Mirwais trof hem. Een paar maanden later vroeg hij de jongeman toestemming om ‘ooit’ zijn verhaal op te schrijven. Het mocht. De volgende tweeënhalf jaar zouden Peter en Mirwais elkaar zo’n twintig keer zien. ‘Het goeie was dat ik geen deadline had. Ik zocht Mirwais op in een asielzoekerscentrum (azc) of we dronken een kop thee in het centrum van Utrecht. Toen hij in september een definitief antwoord kreeg in zijn asielprocedure, wist ik: nu moet ik het verhaal gaan schrijven.’
Peter wist ook dat als hij meteen de beslissing van de IND zou ‘weggeven’ in het begin van zijn verhaal, de spanningsboog naar de vaantjes was. Het was dus zaak om de lezer nét genoeg te prikkelen voor het vervolg van het verhaal, zonder ook maar iets te verklappen over de afloop. De lezer zou moeten wachten op de beslissing, zoals Mirwais er lang op had gewacht. Tegelijkertijd moest ook de titel dus een beetje cryptisch zijn. Met Wonen in een land waar je alle straten kent is de missie geslaagd.
‘Ik weet nog wanneer Mirwais dat zei’, blikt Peter terug. ‘We zaten in een klein kamertje van het azc, hij zat op een krukje bij de deur te roken. Ik was niet aan het opnemen, maar die zin raakte me zo dat ik geen moeite moest doen om hem achteraf letterlijk te reconstrueren. Nadien heb ik er nog best lang gedaan om er de titel van te maken, tot meerdere collega’s zeiden: “Hij kan zo op een tegeltje”. Het mooie is ook: eigenlijk kán het niet, wonen in een land waar je alle straten kent. Maar juist het abstracte is onderdeel van de schoonheid van hoe hij het zei.’
Nog zo’n stijlmiddel van Peter zijn de tijdssprongen, aangegeven door het aantal dagen sinds (en voor) de aankomst van Mirwais in Nederland. Dankzij zijn nauwgezette notities en inzicht in Mirwais’ dossier had Peter precieze data van elk gesprek en elke stap in Mirwais’ procedure. In de verte geïnspireerd door de film (500) Days of Summer besloot hij de dagen als leidraad te gebruiken. ‘Het is ook krachtiger om te zeggen “hij wacht al 1383 dagen” in plaats van “hij wacht al vier jaar”. Het helpt om je in te leven.’
Want het is, laten we eerlijk zijn, een uitdaging om lezers nog te raken met een vluchtverhaal: zowel in Nederland als in België heerst een zekere ‘asielmoeheid’. Net daarom moest het méér zijn dan dat, wist Peter. ‘Ik wilde Mirwais portretteren als méér dan een vluchteling. In het verhaal gebruik ik – buiten de inleiding – nergens dat woord om hem te omschrijven. Hij is meer dan dat, zoals alle anderen die naar Europa komen ook meer zijn dan die verzamelterm.’
Peter checkte en dubbelcheckte alles wat hij hoorde van Mirwais, via het dossier van de jongeman, zijn vrienden en bij overheidsdiensten. ‘Wat zijn asielrelaas betreft heb ik alleen gebruikt wat hij tegen mij én eerder tegen de IND, op dezelfde manier, had verteld’, aldus de auteur. In overleg met de vormgever werd voor een opmaak met illustraties gekozen, die het verhaal van Mirwais weer wél het verhaal van zoveel vluchtelingen maakten.
Moeten we hieruit onthouden dat journalisten maar beter allemáál wat gaan vrijwilligen? ‘In het algemeen is het goed om altijd en overal ogen en oren open te houden’, weet Peter. ‘En vooral: wees niet bang om er een werk van lange adem van te maken. Als je iemand meerdere jaren kunt volgen, heb je altijd een ontwikkeling en een beweging. Het vergt geduld, en een werkgever die ruimte geeft, maar het loont.’
Door Marjan Justaert, redactielid Meestervertellers 2019
Biografie
Peter Zantingh (1983) is schrijver en journalist bij NRC. Hij debuteerde in 2011 met de roman Een uur en achttien minuten, gevolgd door nog twee romans en twee sportboeken. Zijn meest recente roman is Na Mattias (2018, uitgeverij Das Mag), waarvan de Duitse vertaling in februari 2020 verschenen is. Bij NRC is redacteur voor de weekendkrant en voor Het Blad, het magazine dat elke eerste zaterdag van de maand verschijnt. Daarnaast schrijft hij voor de krant interviews en langere verhalen.
Toelichting redactie
Peter Zantingh heeft een krachtige eigen vertelstem in zijn verhaal over de asielprocedure van Mirwais. Zonder een woord teveel weet Zantingh met goed gedoseerde emotie een spannend verhaal te schrijven. De originele opbouw met een tijdsindicatie waarbij de dagen op en aftellen, is relevant, aangrijpend en neemt je aan de hand door het verhaal. De lengte van het verhaal is op geen enkel moment een probleem, omdat het verhaal meeslepend en inlevend verteld wordt met aangrijpende en sprekende scenes. Niet alleen wordt de de situatie van Mirwais zo invoelbaar gemaakt, na het lezen van dit verhaal zijn alle kanten van de asielprocedure belicht. Iets waar je zelden bij stilstaat.