Eén moment van onbedacht-zaamheid

door Ton van Dijk, HP/De Tijd

Het verhaal

Zorgdragen voor de openbare rust, orde en veiligheid – het was een passie voor Willem V., wetsdienaar van onbesproken gedrag. Totdat er zomaar op een voorjaarsdag iets gruwelijk misging. Hoe een noodlottig incident twee levens eiste en twee families verwoestte.

Deze keer zou het, móest het eindelijk lukken. De afscheidsbrieven lagen klaar om gepost te worden. Zijn laatste wensen had hij doorgesproken met zijn beste vriend, Ludo. Die begreep het, hij zou niet weer proberen hem te redden.

Willem V. had drie soorten pillen uit België gehaald. Op donderdag begon hij met het slikken van antibraakmiddelen om te voorkomen dat hij de andere pillen zou uitspugen. Hij belde om half twaalf ’s avonds met Ludo om afscheid te nemen. De afspraak was dat Ludo zondag bij hem langs zou komen ‘om hem te vinden’. Willem zou de voordeur los laten. Op vrijdag deed hij zijn afscheidsbrieven op de bus.

Hij stuurde nog een mailtje naar zijn vriend: ‘Ik ben bang, ik ben bang.’ Daarna begon hij aan de twee volgende delen van de dodelijke drietrapsraket: hij nam de pillen die hem in coma moesten brengen en de spierverslappers waardoor zijn ademhaling makkelijker zou stoppen.

Maar ondanks de minutieuze voorbereidingen ging er iets mis. Willem had de brieven te vroeg op de bus gedaan, nog voor de laatste lichting die vrijdag. Hij dacht dat de brieven pas ’s maandags bij zijn ex-vrouw Vera, zijn ouders en zijn achterbuurman in de bus zouden vallen. De post bezorgde bij buurman en ouders al op zaterdag. De dochter van buurman ging kijken en vond Willem dood, zaterdag 26 februari 2011. Willem was 46 jaar geworden.

Ludo schrok. Hij wist dat de verhoudingen tussen de ouders van Willem en diens gezin slecht waren. Hij belde met de ouders en kreeg direct te horen dat de ex en de kinderen van Willem er niet op moesten rekenen dat zij hem nog mochten zien, laat staan de crematie konden bijwonen. De ouders hadden al opdracht gegeven het lichaam van Willem over te brengen naar een mortuarium bij hen in de buurt. Ludo probeerde de zaak te sussen. Dat kon toch niet zo, ze moesten eerst maar eens tot rust komen.

Geestelijk lijden

Vera, Willems ex echtgenote, werd zaterdag door de politie gebeld. Ze vierden net de verjaardag van zoon Tjerk. Familie, vrienden en kennissen werden de deur uit gebonjourd, er was geen reden meer te feesten. Ludo nam ’s avonds weer contact op met Willems ouders. De kinderen en zijn ex buitensluiten, dat kon toch echt niet. Zo had Willem dat absoluut niet gewild. Met pijn en moeite werd er een afspraak gemaakt voor die maandag. Eerst wilden de kleinkinderen niet bij opa en oma naar binnen, toen weer wel. De crematie zou die woensdag plaatsvinden, de dag dat Tjerk echt jarig was. Vera en de kinderen waren er toch bij. Zij hadden geen sleutel van Willems huis, ze konden en mochten er niet in om rond te kijken voor een soort afscheid, om te zien of er nog herinneringen waren, souvenirs, foto’s.

Later konden ze zelfs over zijn as niet beschikken. Zijn ouders hadden die al verstrooid bij hun woonplaats in Overijssel. De zo intens zelfgewilde dood van Willem eindigde in ellende, zoals een groot deel van zijn leven door zijn schuld diep ellendig was voor hem, zijn familie en de familie van zijn slachtoffer.

De zaak Willem V. intrigeerde mij al sinds 1996. Tussen 2005 en 2007 heb ik intensief contact gehad met Willem. In persoon, per mail en per telefoon. Hij vertelde mij over het drama dat zijn leven en dat van anderen verwoest had. Hij schreef, belde, mailde. Toen het weer een keer heel slecht met hem ging en elk gesprek met hem enorme emoties opriep, vroeg hij mij te stoppen met het contact. Enige tijd geleden hoorde ik dat hij uiteindelijk er toch in geslaagd was zelfmoord te plegen. Ik besefte dat een reconstructie van zijn leven hem nu niet meer tot wanhoop kon brengen. Ik pakte het dossier opnieuw op en ik sprak met de mensen uit zijn omgeving.

Ludo, die Willem al twintig jaar kende, is in de loop der jaren anders over zelfdoding gaan denken, al is hij gelovig, net als Willem was. Toen hij van Willems eerste poging hoorde schrok hij, hij dacht dat zoiets niet mocht gebeuren. ‘Voor zover je menselijke vermogens daartoe in staat zijn, probeer je het op alle manieren tegen te houden. In de loop der jaren heb ik geleerd dat ik hem niet bij de hand kon houden.’ Ludo vroeg zich af ofjeiemand zo lang geestelijk zo mag laten lijden. ‘Geestelijk lijden is een moeilijk verhaal. Ik besefte steeds beter hoe het hem in z’n greep hield. Willem vond dat hij geen enkel geluk verdiende, als het al leek of het iets beter met hem ging, dan misgunde hij zich dat, hij mocht niet gelukkig zijn.’

Trots

Willem kon niet terugkijken op een gelukkige, geborgen jeugd. Toen hij een jaar of vijf was, sneed hij zich in zijn pols met een aardappelschilmesje. Het werd beschouwd als een ongelukje; jarenlang was het het enige litteken dat hij had. Zijn moeder was vaak en veel ziek. Er kwamen na Willem nog twee dochters; moeder klaagde dat ze de drukte van het gezin en de spelende kinderen niet aankon.

Om het huishouden te verlichten werd Willem in de kost gedaan. Lang wist hij niet dat zijn moeders echtgenoot niet zijn echte vader was. Thuis was dat onderwerp taboe. Toen hij puber was gooide zijn zus hem voor de voeten dat hij niet haar echte broer was. Zijn pleegvader, een betonwerker, trouwde met Willems moeder toen ze al een paar maanden in verwachting was van een ander. Willem zag zijn zuinige en strenge pleegvader als zijn echte vader. Hoewel hij later een vermoeden had wie zijn echte vader kon zijn, heeft hij nooit verder gezocht om dat zeker te weten.

Willem had technische aanleg, hij wilde automonteur worden. Op z’n vijftiende liep hij stage bij een bedrijf in touringcars. Een chauffeur vroeg hem of hij mee wilde op een reisje naar Italië. Willem was blij; hij was nog nooit op vakantie geweest. Op hun hotelkamer werd hij verkracht, en dat herhaalde zich die week elke nacht. Willem kon niet weglopen, hij was niet in staat nee te zeggen. Het greep hem zeer aan, maar hij stopte het weg en zweeg erover.

In nagelaten brieven schreef Willem hoe trots hij was op het werk dat hij mocht doenZijn ouders zagen niet zoveel in het vak automonteur. Willem solliciteerde naar een baan als technisch specialist bij de Landmacht. Van 1981 tot 1985 was hij chauffeur en monteur van zware voertuigen. Toen kon hij in opleiding bij de Koninklijke Marechaussee en werd hij algemeen opsporingsambtenaar in de executieve politiedienst. Na zijn opleiding begon hij bij de paleisbeveiliging in Den Haag, tot hij werd overgeplaatst naar Den Helder. Hij klom op tot wachtmeester 1e klasse. In nagelaten brieven schreef Willem hoe trots hij was op het werk dat hij mocht doen, als beëdigd politieambtenaar volgens de taakstelling die hij zo mooi vond: ‘In ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag zorg dragen voor de openbare rust, orde en veiligheid, alsmede hulp verlenen aan hen die hulp behoeven.’

Pijnlijk netjes

De ambtseed betekende veel voor Willem. In zijn ambtelijk taalgebruik en keurige handschrift getuigt hij: ‘Ik heb altijd gewild en getracht mijn werk zo goed mogelijk te doen, naar eer en geweten, met respect en een humane bejegening van de ander. Hierbij paste het voor mij niet om grove taal/schelden te gebruiken, laat staan om fysiek geweld aan te wenden. Teneinde het werk zo goed mogelijk te kunnen doen, zorgde ik ervoor ruimschoots voor aanvang van de dienst aanwezig te zijn, hield ik mij aandachtig op de hoogte van de geldende wetgeving, richtlijnen, instructies, benaderingstechnieken en observatietechnieken, en verder de bijzonderheden/gebeurtenissen in mijn werkplek/aanstellingsgebied. Ik zorgde ervoor voldoende uitgerust te zijn en gebruikte geen alcohol of drugs.’

De militaire precisie die Willem in zijn werk aan de dag legde was groter dan die van zijn collega’s. Sommigen vonden hem een dienstklopper. Willem kon er niet tegen als er te veel en te lang koffie werd gedronken. Alle tijd die over was, en ook de tijd voor en direct na de dienst, gebruikte hij om wetten en regels te bestuderen, nog eens iets na te zoeken of administratie af te handelen. Willem bracht veruit de meeste bekeuringen binnen. Iets met een waarschuwing afdoen ging hem moeilijk af. In de schemering met een kapotte koplamp rijden? Als een collega niet al had gezegd dat de overtreder maar snel naar huis moest, had Willem een proces verbaal geschreven. Hij kon niet tegen fouten. Zijn collega’s vonden hem een overijverig studiehoofd, te serieus, veel viel er niet met hem te lachen.

Thuis was hij net zo. De laatste jaren van zijn leven woonde Willem in een klein huisje in een smal straatje van een der elf Friese steden. Pijnlijk netjes ingericht. Alles had z’n vaste plek, snoeren zoveel mogelijk weggewerkt, geen afwas op het aanrecht. Een grote, sombere man, moeizaam, traag formulerend; in de gesprekken die ik met hem had vielen grote stiltes. Hij sleet zijn dagen met altijd maar die onrust in z’n kop. Als-ie buren of kennissen kon helpen met sleutelen aan auto’s was dat een verzetje.

Postnatale depressie

Vriend Ludo: ‘Z’n T-shirts lagen als langs een liniaal op de planken, alle kopjes, glazen en borden recht, niets stond scheef.’ Zijn ex Vera: ‘Ik ben een beetje een sloddervos. Ik liet alles liggen, hij ruimde alles op. Dat kon in het begin van ons huwelijk weleens botsen. De koppen van spijkertjes in de muur maakte hij wit met typex. Alle draden en snoeren moesten weggewerkt worden. Maandag was per se schoonmaakdag, elke week poetste hij de vloer én de auto. Alles wat stuk ging, werd onmiddellijk gerepareerd of vervangen. Het was op het ziekelijke af. Als hij niet kon slapen, ging hij midden in de nacht kasten opruimen of de eiken vloer in de huiskamer in de was zetten. De kinderen probeerden hem weleens uit. Dan zetten ze expres dingen anders neer. Als hij binnenkwam was het eerste wat hij deed alles weer z’n vaste plek geven.’

In 1987 trouwde Willem met Vera. Vera: ‘Wij zijn gekoppeld door iemand van ons kerkgenootschap. Die zei: ‘Ik weet een aardige vent voor je.’ Willem kwam die zondag daarop vanuit Overijssel naar onze kerk. We gingen daarna koffie drinken. Hij had een leuke auto vond ik, een Subaru. Hij was meteen weg van mij. Ik had zoiets van: eerst even kijken wat ervan zou worden. Een beetje ouderwets gekleed was-ie. Ik dacht: daar kunnen we wel wat aan doen, een nieuwe broek en een vlotte trui. Ik zat op de opleiding voor kraamverzorgster, hij al bij de Marechaussee. We zijn samen met mijn ouders op vakantie gegaan naar Appelscha. Hij ging zelf nooit op vakantie. Hij wilde gelijk serieuze verkering. Hij ging aan mijn vader vragen of het een bezwaar was dat hij zijn biologische vader niet kende. Hij was heel attent. Briefje, bosje bloemen, uit eten, echt het hof maken. Het was niet zo’n prater, hij had moeite met een dagje uit, in gezelschap zijn of naar een verjaardagspartijtje. Dan zat hij tevoren in de auto al te bedenken waarover hij het zou kunnen hebben. Ik zei: dat merk je toch wel, maar hij wilde houvast hebben om op terug te kunnen vallen. Willem was in wezen een klein, schuw mannetje. Als hij zijn uniform aanhad was hij een andere Willem, dan durfde hij overal op af te stappen, dan had hij aanzien.’

De verlovingstijd duurde niet veel langer dan een jaar. Willem werd in Den Helder geplaatst, het paar ging in Harlingen wonen, dichter bij zijn werk. Ze kregen hun eerste kindje, zoon Tjerk. In die tijd raakte Willem overspannen. Vera: ‘Ik heb weleens gezegd: ‘Ik kreeg een kind en Willem een postnatale depressie.’ In Den Helder was Willem betrokken bij een onderzoek in een zedenzaak. Hij vertelde later dat toen zijn eigen verleden weer opspeelde. Hij had zich als jochie beschadigd gevoeld, waardeloos, schuldig ook. Hij vroeg of hij uit het onderzoek kon stappen. Ook speelde mee dat Willem zich niet geliefd maakte in Den Helder. Een overtreding van marineofficieren door de vingers zien, daar was bij hem geen sprake van.

Uitstekende beoordeling

Ludo: ‘Hij slingerde iedereen zonder aanziens op de bon. Zelfs de vrouw van een van de hoogste officieren in Den Helder. Zijn directe chef zei: ‘Die bekeuring sturen we maar niet in.’ ‘Ja,’ zei Willem, ‘die bekeuring sturen we wel in. Ik heb haar diverse malen gewaarschuwd, ze bleef het toch doen. Punt uit. Recht is recht, als u hem niet instuurt, doe ik het zelf.’ Willem zou mij ook een bekeuring geven, al zou hij hem desnoods later zelf terugbetalen; fout is fout.’

Het was de eerste keer dat Willem problemen kreeg op zijn werk. Hij zat drie maanden thuis. Willem werd voor politiediensten overgeplaatst naar de brigade in Leeuwarden. In 1992 kreeg hij daar een slechte beoordeling. Hij zou agressie opwekken en niet met mensen kunnen omgaan. Op zijn beurt had hij kritiek op de leiding; naar zijn gevoel werden veel zaken en verdachten onjuist en onheus afgehandeld. Willem had meer wetskennis in huis dan zijn bazen; dat zette kwaad bloed. Willem praatte met een psychologe. Hij kreeg handreikingen die hem hielpen, vond hij. Hij was niet de enige die overhoop lag met de brigadecommandant, een handvol collega’s had ook moeite met de destijds heersende cultuur. Na wisselingen in de leiding ging het beter bij het korps, ook met Willem. In 1995 kreeg hij een uitstekende beoordeling en een functioneringsgratificatie.

Vrijdag 3 mei 1996 heeft Willem eigenlijk een vrije dag, maar hij ruilt een dienst omdat er een collega ziek is. Een late dienst, van 16.00 tot 23.00 uur. Hij slaapt ’s ochtends lekker uit, ontbijt, gaat met de kinderen nog wat kopen voor Moederdag en vertrekt dan naar Leeuwarden, waar hij om half vier ’s middags arriveert. Hij is in uniform en draagt zijn dienstpistool in de holster. Het is een Glock 17, schietklaar met een patroon doorgeladen in de kamer en negen volmantel 9 millimeter-patronen in de houder. Willem gaat eerst in z’n eentje wat zogeheten ‘staande verkeerscontroles’ houden in de buurt, waarbij hij vijf bekeuringen uitschrijft. Dan eten in de kantine, wat fitnessoefeningen in fitnessruimte van de brigade, koffie, en daarna besluiten hij en zijn koppelgenoot Henk op surveillance te gaan.

Ze rijden met hun Kmar-busje naar de N383, even buiten Leeuwarden, een dan nog vrij nieuwe 80-km-weg van Berlikum langs Beetgum naar Marssum. Ze kiezen na een flauwe bocht een parkeerplaats aan de rechterkant van de weg in de richting naar Marssum, Berlikum in de rug, en parkeren het patrouillebusje op het verste punt van de vluchthaven, die drieënhalve meter breed is en 67 meter lang. Het is nog licht als Willem en Henk omstreeks 20.30 uur hun reflecterende verkeersvesten aantrekken en beginnen met aanhouden en controleren.

Henk ziet een Alfa Romeo GTV 2000 aankomen, een oldtimer, en gebaart de bestuurder de parkeerhaven in te rijden. De Alfa stopt een meter of acht à tien achter de Kmar-bus. Een man, de 54-jarige G., zit achter het stuur, met naast zich zijn 24-jarige dochter. G. vertelt de marechaussee dat hij geen papieren bij zich heeft. Willem trekt vanuit de bus het kenteken na. Dit blijkt niet meer geldig te zijn. Dat klopt: de eigenaar heeft de wagen pas tien dagen, en die moet opnieuw door de RDW worden gekeurd. Hij wilde een ritje maken en zegt de auto voor één dag te hebben verzekerd. Daar vinden de marechaussees geen bewijs van. Een kopie deel III achter de voorruit is van de auto van zijn vrouw; G., had het erin geschoven om niet op te vallen.

Autoliefhebber

Henk en G. gaan op zoek naar het chassisnummer. Via de mobilofoon blijkt de rest van de gegevens te kloppen: alle personalia van G. zijn bekend, een keurige burger zonder strafblad of openstaande boetes. Hij zal bekeurd worden: geen geldig kentekenbewijs, niet gekeurd en niet verzekerd. Willem belt de brigade voor een wagen met dolly om de Alfa af te voeren. De bestuurder soebat nog bij Henk of hij niet onder begeleiding terug naar de garage kan rijden, die vlakbij in Berlikum is. Henk heeft daar in eerste instantie wel oren naar, maar Willem wil dat niet en overrulet hem: als er wat gebeurt valt dat onder hun verantwoordelijkheid, dat kan niet. Natuurlijk is de sfeer tussen de marechaussees en de bestuurder en zijn dochter niet jubelend, maar op wat gesputter van de eigenaar na over bureaucratisch gezeur is er ook geen heftige ruzie. Willem, autoliefhebber, praat zelfs nog wat met G. over diens kersverse aanwinst, een mooie auto, die Alfa, tweelitermotor, 150 pk en een top van tegen de tweehonderd kilometer per uur. De marechaussees vragen de eigenaar en zijn dochter of ze een taxi moeten bellen of dat ze met de dienstwagen naar huis gebracht willen worden. De twee overleggen met elkaar. Henk zit gehurkt bij het open raam aan de bestuurderskant, Willem komt net uit de bus en loopt terug naar de Alfa. Op dat moment start G. de Alfa, geeft een dot gas en scheurt met brullende motor en gillende banden weg. Henk hoort de dochter roepen: ‘Pa, wat doe je?’ Willem roept ‘Stop! Stop!’, trekt zijn Glock uit de holster en schiet ergens vanaf de heup naar de rode Alfa. De wagen schiet schuin de weg over en landt op z’n kop in de sloot naast de berm aan de overkant. De dochter weet uit het bestuurdersraam te klimmen en wil haar vader uit de auto trekken. Henk roept naar Willem dat hij moet gaan kijken, maar Willem klungelt verbijsterd met zijn dienstpistool, de huls blijft in het wapen steken. Dan helpen ze eindelijk. De dochter roept: ‘Jullie hebben mijn vader doodgeschoten.’

Henk roept naar Willem dat hij moet gaan kijken, maar Willem klungelt verbijsterd met zijn dienstpistoolWillem was geen groot schutter, hij eindigde op de schietbaan meestal als laatste. Nu ging het schot af nog voor hij het vizier had kunnen richten. Één kogel, ongericht op een bewegend doel; een scherpschutter had het hem niet na kunnen doen. De kogel treft G. achter het linkeroor en gaat dwars door zijn hoofd om er bij het rechteroor weer uit te komen. Het projectiel verbrijzelt de schedelbasis en de hersenstam. Willem en de dochter weten G. uit de auto en uit de ondiepe prutsloot te krijgen en passen kunstmatige beademing toe. De patholoog vindt bij de sectie modder die daardoor bij het slachtoffer naar binnen is geblazen tot in de diepere takken van de luchtpijp. Reanimatie had niet kunnen baten. Zoals het autopsierapport de verwoesting van de kogel omschrijft: ‘Deze letsels zijn dermate ernstig dat zij niet met het leven verenigbaar zijn.’

Een paar uur later zit Willem in de strafrechtelijke molen. Hij legt op het bureau een eerste verklaring af en wordt terug naar huis gebracht. Verdwaasd en van de kaart vertelt hij zijn vrouw pas de volgende dag wat er precies aan de hand is. Die zaterdag wordt hij van huis gehaald en in verzekering gesteld. De Rijksrecherche maakt rapport op, verhoort Willem en hoort getuigen: collega Henk, de dochter van het slachtoffer en een man die in zijn tuintje een eindje van de weg heeft staan kijken naar wat er allemaal gebeurde. De zaak is eenvoudig, lijkt eenvoudig. Van de eigenaar van de Alfa was alles bekend, er was geen enkele reden om hem met geweld staande te houden, c.q. te beletten ervandoor te gaan. De dienders hadden rustig naar zijn huis kunnen rijden om hem daar op te halen. Willem beseft dat ook. In alle toonaarden, bij hoog en bij laag, bezweert hij dat hij geen moment met overtuiging en zekerheid zijn wapen had willen trekken en gebruiken. Hij geeft voluit toe dat dat niet nodig was en dat vuurwapengeweld in deze situatie buiten proporties was en door geen enkele wet of regel gesteund zou kunnen worden. Het was een onbewuste, onwillekeurige reflex van hem.

Één kogel, ongericht op een bewegend doel; een scherpschutter had het hem niet na kunnen doenWat veroorzaakte die reflex? Dat was het enige twistpunt in zijn zaak voor de militaire rechtbank in Arnhem en later in hoger beroep. Willem beriep zich op noodweer. De Alfa had hem in volle vaart kunnen raken. Toen hij uit de bus kwam om te vertellen dat de bergingsdienst onderweg was, liep of stond hij volgens hem in de baan die de wegscheurende auto zou nemen. Hij moest opzij springen om zijn leven te redden; die noodsprong kostte hem zijn rechter kniebanden, zoals later ook medisch werd vastgesteld.

Geen kaartje

Willem had een precieze situatieschets gemaakt. Maar de andere drie getuigen, aan wie ook situatieschetsen waren gevraagd, beweerden allemaal dat Willem wel een rare sprong had gemaakt, maar al naast de Alfa stond toen die vol gas wegstoof. Hoogstens zou een zijspiegel hem geraakt kunnen hebben, maar daar werden geen aanwijzingen of sporen voor gevonden. Het was Willem tegen de rest. Willem verloor.

Er was volgens de rechtbank geen sprake van noodweer. Hij kreeg twee jaar gevangenisstraf, dat vonnis werd in hoger beroep bekrachtigd. De rechters hielden rekening met de constatering uit het forensisch-psychiatrische rapport dat de verdachte leed aan een ‘obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis’. Een herplaatsing in het korps leek de rechtbank moeilijk. Was Willem al voor het fatale incident überhaupt wel geschikt voor actieve politiedienst?

Ook zijn werkgever, de Marechaussee, moet zich dat hebben afgevraagd. Jaren na het incident kreeg Willem met terugwerkende kracht een invaliditeitspensioen van de dienst. Het geld, ruim een ton in guldens, wilde hij eerst aan de familie van het slachtoffer geven. Die nabestaanden wilden echter niets met hem te maken hebben. Zijn brieven, zijn pogingen om met hen in contact te komen om zijn spijt te betuigen, werden niet op prijs gesteld. Toen hij bij de weduwe aan de deur kwam, werd hij gewaarschuwd dat zij een straatverbod zou aanvragen als hij zich nog eens in de buurt liet zien.

Na het voorarrest mocht Willem in vrijheid zijn rechtszaak afwachten. In die tijd werd hij opgenomen voor zijn knie en daarna op de psychiatrische afdeling. Van zijn baas of zijn collega’s hoorde hij niets: geen kaartje, geen bezoek, geen telefoontje. Na de uitspraak van de rechter ging hij naar de brigade om zijn spullen in te leveren. Daar zag hij op de administrateur na geen enkele collega of chef. Willem zat zijn straf uit, een deel ervan onder elektronisch toezicht. Toen hij in de bak zat, besefte zijn vrouw dat zij het huisgezin ook wel alleen draaiend kon houden. Daarvoor had Willem altijd alles tot in het kleinste detail geregeld. Ze vond het eigenlijk wel prettig zonder hem. Eenmaal vrij viel er moeilijk met Willem te leven.

In de gevangenis van Nieuwersluis had hij al een zelfmoordpoging gedaan, na zijn vrijlating werd hij regelmatig opgenomen. Vera: ‘Dan mocht hij in het weekeinde naar huis en dan wilde hij precies hetzelfde ritme. Zo laat koffie, zo laat eten. Ik wilde hem graag helpen, een mens die hulp nodig heeft laat je niet zomaar in de steek. Maar je kunt de hele dag wel zeggen: ‘Het komt wel goed, het gaat wel, het valt wel mee,’ dat helpt niet. Op een gegeven moment ga je er zelf onderdoor. Willem was al geen knuffelkont, maar nu bleef er niets meer over. Ik heb de scheiding doorgezet, mijn eigen naam weer aangenomen en de kinderen, Tjerk en Hetty, kozen ook mijn naam toen ze dat zelf mochten beslissen. Hij vond dat vreselijk. Zijn ouders gaven mij de schuld; moeder wilde zelfs de huwelijkscadeaus terug hebben. We gingen na negen jaar huwelijk uit elkaar, maar de kinderen en ik bleven contact met hem houden, zo goed en zo kwaad als dat ging. Willem begon te snijden. Eerst zei hij dat hij was uitgeschoten met zijn stanleymes, maar het viel op den duur niet meer te verbergen.’

Willem wilde die hand, die rechterarm die het schot had gelost, vernietigen. De noodlottige reflex moest gestraft worden. Die arm was een slagveld van littekens en hersteloperaties. Pezen doorgesneden, aders geraakt. Ludo: ‘Op een gegeven moment was die arm zo beschadigd dat daar niks meer te snijden viel. Toen begon hij aan zijn benen, aan zijn borst. Hij kwam een keer op een nacht bij mij thuis, onder het bloed. Mijn vrouw zag het en zei: ‘Stel dat er een kind naar beneden komt en dat ziet…’ Het was de druppel; ik heb een tijdje afstand genomen. Dan ging ik wel naar zijn huis, of we belden of mailden, maar ik wilde hem niet twee, drie keer in de week bij mij aan de deur.’

Hondje

Willem kende alle GGZ-afdelingen in het noorden van het land van binnen: Leeuwarden, Heerenveen, Zwolle, Meppel, Deventer, Groningen, Sneek. Een peloton aan behandelaars zag hem voorbij komen. Hij dronk een periode stevig, hij slikte karrenvrachten aan medicijnen: pijnstillers, antidepressiva, slaapmiddelen. Hij kreeg elektroconvulsietherapie (elektroshocks). De zelfmoordpogingen bleven elkaar opvolgen. Plastic zak over zijn hoofd. Gevonden. Medicijnen opgespaard en ingenomen op de parkeerhaven waar het gebeurde. Gevonden, in coma. Hij kwam wankelend de Eerste Hulp binnen, slikte pillen op de parkeerplaats van het politiebureau van Leeuwarden, op een verlaten bouwterrein.

Een korte tijd leek het iets beter te gaan. Tijdens een van zijn opnames leerde hij Anja kennen; ook zij was opgenomen na een suïcidepoging. Ze dachten elkaar te kunnen begrijpen. Maar Willem verloor al snel weer de controle over zijn rigide opruimwoede en zijn intens sombere buien. Anja besefte dat Willem niet beter kon worden, nam afstand van hem, vertelde hem dat het beter was als ze elkaar hoogstens een keer in de maand zagen. Willem zakte nog dieper weg. Een paar jaar geleden vroeg hij de GGZ of die hem wegens ondraaglijk lijden kon helpen met euthanasie.

Ludo: ‘Ik mocht zijn rapport lezen. Een dik dossier dat eindigde met de vaststelling dat hij een hondje had dus dat hij toch nog van het leven hield. Kort daarop stierf het hondje op bizarre wijze. Zo zat hij in elkaar: als dat nou het laatste was dat hem met het leven verbond, dan moest ook die draad maar worden doorgeknipt.’

In al die jaren na het schot kon Ludo bijna voorspellen wanneer het weer mis zou gaan met Willem. ‘Ik hoefde de krant maar open te slaan. Als er weer een schietincident bij de politie was geweest, kon je er de klok op gelijk zetten. Ik hoorde het aan zijn stem als hij belde. Er waren steeds identieke voortekenen. Hij wiste elke keer zijn computer en dan was hij een gedicht kwijt dat ik hem ooit had gestuurd. Ik stuurde het opnieuw: ‘Voordat jij een oordeel over mij en mijn leven velt: Trek mijn schoenen aan en loop mijn weg. Loop door de straten, over de bergen en door de dalen. Voel het verdriet, de diepste pijn…’ Hij schreef afscheidsbrieven, adresstickers voor de rouwkaarten. In 1999 maakte hij zijn eigen rouwadvertentie op met een liedtekst uit zijn geloofsgemeenschap: ‘Er heeft mij op aarde getroffen, veel lijden, veel zorgen en pijn, daarom gaat mijn hunk’-ren en hopen naar boven, waar ’k eeuwig zal zijn.’ Ik heb de pogingen niet meer geteld, ik heb hem zelf een paar keer gevonden, nog buiten al die andere keren dat ik het later hoorde. Op een of andere manier werd hij toch steeds op het laatste moment gevonden. Tot die laatste keer.’

Willem wist dat hij een dodelijke fout op zijn geweten had. Dat hij daarvoor gestraft werd, begreep hij. Hij had wel een zwaardere straf willen aanvaarden, als hij maar anders was beoordeeld. De zinsnede in de tenlastelegging ‘opzettelijk iemand in het lichaam geschoten, de dood ten gevolge hebbend’ deed hem het meeste pijn. Hij had niet opzettelijk geschoten, vond hij. Het was een reflex; in zijn hoofd had zich het idee vastgezet dat hij zijn eigen leven gevaar liep. Het was noodweer, en justitie verdraaide dat tot opzet – die mening had zich onuitroeibaar in hem vastgezet. Zo vertelde hij het keer op keer. Nee, hij voelde zich niet in zijn autoriteit aangetast toen G. zich aan zijn gezag wilde onttrekken. Die gedachte was niet in hem opgekomen.

Zijn huisje heeft nog een jaar leeg gestaan. Zijn ex en kinderen hebben van de erfenis afgezien, omdat de opbrengst van zijn huis de hypotheekschuld niet zou kunnen dekken. Ze mochten het huis pas weer van binnen zien voordat het geveild werd. Tjerk zag een modelbouwautootje dat Willem zelf gemaakt had; Tjerk moest het aandenken aan zijn vader op de boedelveiling kopen voor 70 euro. In de kast hing een uniformjasje van de marechaussee. Het was niet het jasje van Willem. Dat had hij eerder al in stukken gesneden en in de container gegooid. Dit had hij van een collega gekregen, zo ongeveer de enige die nog contact had met Willem en die bij de rechtszaak geprobeerd had een goed beeld van Willem te schetsen. Aan het uniformjasje hing een briefje: ‘Deze passie werd onvoorzien en ongewild een catastrofe: een medemens vond de dood.’/

Om zoveel mogelijk de anonimiteit van de betrokken te beschermen, heb ik geen achternamen gebruikt en ook de voornamen veranderd.

Toelichting maker

Het begon, zoals zo vaak, met een krantenbericht. ‘Wachtmeester schoot in paniek uit de heup’, luidde de kop. Op een mooie vooravond begin mei 1996 houdt een marechaussee, gedetacheerd bij de Leeuwarder politie, met een collega een verkeerscontrole op een nieuwe weg, niet ver bij mij vandaan. Een man wordt aangehouden. De nieuwe eigenaar van een antieke Alfa Romeo wilde een ritje maken. Hij heeft geen papieren bij zich, maar zijn personalia kloppen, hij heeft geen strafblad en geen openstaande bekeuringen. Hij stelt voor de auto terug te rijden naar de garage. Nee. Er moet een auto-ambulance komen. In een opwelling van woede geeft de man gas en rijdt weg. De marechaussee trekt zijn dienstwapen en schiet de bestuurder dood. Dit drama zal uitgroeien tot een zaak van onvoorstelbaar menselijk leed, vermoedt mijn beroepsdeformatie. Zoals de dokter zich verspreekt wanneer hij tegen zijn patiënt zegt: ‘Wat heeft u daar een mooi gezwel’, denk ik: ‘wat een mooi verhaal.’ Ik volg de berichtgeving over het proces en ga op onderzoek uit. Ik wil weten wat er gebeurt met iemand, een gedragsdrager nog wel, die een ander volstrekt onnodig doodschiet, en wat er in hem omgaat.

Ik kon Willem niet makkelijk vinden. De Koninklijke Marechaussee is nog geslotener dan de politie. Ik moest het hebben van losse eindjes buiten het officiële circuit. Willems woonplaats stond in de krantenberichten, een elfstedenstadje. Ik vond mensen die wisten waar hij geprobeerd had te werken en hoorde al snel dat hij in het psychiatrische circuit was beland. Ik liep steeds een paar stappen achter: overal waar ik kwam was hij net weg. Ook zijn ex-vrouw woonde niet op het oude adres.

Toen kreeg ik de gouden tip van een contact bij de politie: Willem was gevonden bij een zelfmoordpoging op het parkeerterrein van het Leeuwarder hoofdbureau. Ik ging niet naar voorlichting, maar naar de afdeling die de zaak behandelde, riep dat ik Willem van vroeger kende, een lulpraatje zonder keihard te liegen, en kreeg zijn adres. Hij woonde nog in hetzelfde elfstedenstadje maar op een ander adres.

In een petieterig straatje nabij het centrum belde ik aan, mijn onafscheidelijke zwarte aktetas in de hand. Willem leek geschrokken. Een vreemde man met een zwarte tas, iets officieels? Ik vroeg voorzichtig of hij de Willem was die ik zocht, de Willem die iets ergs had meegemaakt, en of ik daarover iets mocht vragen. Ik straal mededogen en begrip uit en dat heb ik ook. Door om mij heen te kijken alsof we afgeluisterd werden, suggereer ik dat we beter binnen konden praten.

Eenmaal binnen, beloofde ik dat een eerste gesprek niet tot publicatie zou leiden, dat ik pas na zijn toestemming zou schrijven en mijn stuk voor publicatie zou laten lezen. Willem gaf gelijk uitvoerig zijn visie op de gebeurtenis. Ik mocht mijn cassetterecorder gebruiken, kreeg zijn mobiele nummer en zijn e-mailadres. Hij liet zijn rechterarm zien, vol littekens, de arm die hij vervloekte. De arm die Zijn God niet had tegengehouden toen hij schoot. Hij praatte en praatte, stamelend, soms nadenkend. Hij wilde dat iemand onvoorwaardelijk naar hem luisterde en zou geloven dat hij niet met opzet had gehandeld. Ik onderbrak hem niet.

In periodes daarna, met tussenpozen van weken, soms maanden, mailden we, sprak ik hem weer thuis en gaf hij mij het nieuwe adres van zijn ex-vrouw en kinderen, vertelde wie zijn beste vriend was, dat zijn ouders in Kampen woonden en bij welk kerkgenootschap hij kerkte. Ik bezocht zijn ex-vriendin, sprak met ex-collega’s, ook al wilden die absoluut niet officieel met me praten, en ik kreeg een volmacht om bij zijn advocaat zijn dossier te mogen lezen.

Toen mailde hij: ‘Hallo Ton, tot mijn spijt voor de energie die je in het onderzoek hebt gestopt, heb ik besloten er verder mee te stoppen. Ik heb een heel slechte nacht gehad, heb knallende hoofdpijn en ben misselijk. Verder lost het toch niets op. Het wrange van de zaak is dat ik indertijd niet ben geloofd en dat dat nu niet anders zal zijn. Sorry, maar ik kan er niet meer tegen, als ik verder ga komt het niet goed.’ Ik wilde absoluut niet het risico lopen dat mijn vragen, laat staan mijn stuk, hem het laatste zetje zouden geven om zelfmoord te plegen. Ik legde het dossier opzij….. totdat ik hoorde dat dat zijn laatste poging geslaagd was.

Nu kon ik de reconstructie schrijven. Ik bezocht de plek waar het gebeurde, om me zo precies mogelijk voor te stellen waar de auto’s stonden, waar het slachtoffer in de sloot reed, hoe de baan van de kogel was geweest en wat de getuige gezien had. Nieuwe gesprekken met zijn vriend en ex-vrouw gaven de laatste informatie. Zijn dienstmaat van die bewuste dag wilde nu wel praten, maar pas na toestemming van het ministerie. Die kreeg hij, zo werd mij te Den Haag bevestigd, maar hij zag er toch vanaf. Zonder dat ik daarvoor enig bewijs heb, weet ik bijna zeker dat het interview hem strikt was afgeraden. De Koninklijke Marechaussee had immers schuld aan een enorme beoordelingsfout. Willem had nooit aangenomen moeten worden en een dienstwapen mogen dragen.

Voor het schrijven nam ik de tijd. Ik schrijf in blokken, scherp gesneden scènes (‘hard cutting’, in filmtaal), vaak in opgebroken chronologische volgorde. Hier bouwde ik de spanning op door eerst Willems zelfmoord te reconstrueren zodat de lezer zich afvraagt: ‘Waarom?’ En dan: ‘Wie was Willem? Hoe was zijn jeugd, wat is hier allemaal aan vooraf gegaan?’ De lezer moest steeds nieuwsgieriger worden, een kwestie van plotten.

Details zijn heel belangrijk. Uitzoeken en doorvragen dus. Dienstwapen? Wat was het dienstwapen toen? Men noemde hem een dienstklopper? Hoezo, waarmee, voorbeelden graag? Pijnlijk netjes? Hoe dan? De spijkerkopjes in een muur met typex wit maken. Ook landschapsbeschrijvingen, plekken, details – geen kopje thee, maar een kopje earl grey, geen regenjas maar een Burberry, geen fiets, maar een Koga miyata randonneur – hielpen me vaart in het stuk te houden, de lezer te overtuigen dat ik ‘alles’ weet en adempauzes te creëren. Ik zorgde voor afwisseling in schrijf- en dus leestempo. Snel en langzamer. Spannend en bedachtzaam. TT en VT. Spreektaal, parafrase, citaten en, niet te overdadig, proces-verbaaltaal en vaktaal die authenticiteit verlenen. Streepte alle overbodige noggen dussen ookken en toenen weg. Ook in lange verhalen mag geen woord teveel staan. De lezer moet filmisch kunnen lezen, afwisselende vergezichten krijgen, andere camerastandpunten zien, andere mensen horen en dóór willen lezen.

De eindredacteur was, na mijn echtgenote, de eerste lezer. Een goede stelt de juiste vragen, ziet leemtes, tikfouten en dubbelingen, schrijft de mooiste intro en verzint een pakkende kop. Die goeie was hier Cecilia Tabak van HP/ de Tijd. Zij legde de laatste stukjes van de legpuzzel. Zodat de lezer uiteindelijk met een bevredigende zucht tot zijn conclusie kwam: ‘Nou, nou, ‘t is me wat.’

Tips van Ton van Dijk voor research bij een misdaadverhaal:

  1. Weet: iedereen is te vinden, als je maar genoeg moeite doet;
  2. Wees alert op losse eindjes buiten het officiële circuit;
  3. Zoek je adresgegevens via de politie? Ga niet naar voorlichting, maar zoek naar iemand of een afdeling die de zaak behandelt. stel je niet voor als journalist maar begin gewoon een praatje, zonder keihard te liegen;
  4. Bel een verdachte of betrokkene niet, maar ga gelijk langs. Als iemand kwaad de verbinding verbreekt, is die breuk meestal voor altijd;
  5. Eenmaal voor de deur: het helpt als je er ‘officieel’ uitziet;
  6. Suggereer dat de buren mee kunnen luisteren en beter binnen kunt praten;
  7. Straal mededogen en begrip uit, en heb dat ook;
  8. Zeg bij je introductie dat een eerste gesprek niet tot publicatie leidt, beloof dat je pas na toestemming gaat schrijven en je stuk voor publicatie laat lezen en houd je aan die afspraken;
  9. Luister goed en onderbreek niet. Iedereen wil onvoorwaardelijk gehoord worden;
  10. Details zijn belangrijk. Uitzoeken en dóórvragen dus;
  11. Ga naar de plaats(en) des onheils, om die zo goed mogelijk te kunnen beschrijven;
  12. Geef alle betrokkenen de tijd om de tekst voor publicatie te lezen, zonder vetorechten of anderszins iets weg te geven.

Biografie

Ton van Dijk (geboren op 6 december 1943), begon als leerling-journalist bij De Nieuwe Dag, toen kopblad van De Tijd, en werkte vervolgens bij De Illustratie, voorheen de Katholieke Illustratie, die samenging met Revue tot Nieuwe Revu, en De Haagse Post. In 1982 ging hij lesgeven aan de School voor de Journalistiek in Utrecht. Hij freelancete daarnaast voor de Haagse Post, tot hij in l988 werd hij gevraagd als hoofdredacteur van Panorama, waar hij in 1991 met een afkoopsom het pand verliet. Freelancet sindsdien voor onder andere HP/ de Tijd en Esquire, naast werk als docent journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en bij Forum, thans Centrum voor Communicatie & Journalistiek.

Getrouwd met Marianne Portegies Zwart en vader van Bas van Dijk, dokter in de natuurkunde en senior researcher voor Cochlear Europe en Mirna van Dijk doctorandus geschiedenis en redactiechef van Folia Magazine.

Lange verhalen schrijft Van Dijk sinds zijn eerste periode bij Haagse Post, eind jaren zeventig, waar dat gewoonte was. Het boek New Journalism van Tom Wolve (verschenen in 1975) las hij met veel smaak en dient nog altijd als voorbeeld, ook in zijn lessen. Favoriete collega is Robert Sheer met als motto ‘Omkopen, verleiden, liegen, stelen: anything to get the story’.

Van Van Dijk verschenen de volgende boeken: Bouke, leven en dood met heroïne (1981), samen met Peter de Bie en Bert Molenaar, Hier gebeurt nooit iets, bundeling reportages (1995), Medische Missers, met prof dr. Peter Pop (2007), Ons dorp (2010) en Sterke verhalen, reportages (2012).

Toelichting redactie

Meestervertellers

Jaarlijks brengen we de beste Vlaamse en Nederlandse verhalende journalistiek in beeld, tekst en geluid digitaal samen in Meestervertellers.